Associatie tussen genetische varianten en oesofagitis bij NSCLC-patiënten behandeld met platinahoudend chemotherapie en radiotherapie: een prospectieve observationele studie
- Rubriek: Korte bijdrage
- Identificatie: 2025;10:a1800
Kernpunten
- Ongeveer een kwart van de niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC)-patiënten waarbij radiotherapie deel uit maakt van de behandeling ontwikkelt ernstige oesofagitis, terwijl dit bij patiënten zonder radiotherapie minder dan 1% is.
- Ernstige oesofagitis (Common Terminology Criteria for Adverse Events [CTCAE]-graad ≥ 2) komt 2,5 keer zo vaak voor bij patiënten die chemotherapie en radiotherapie concurrent krijgen, dan bij patiënten die dit sequentieel krijgen.
- Single nucleotide polymorphisms (SNP’s) in OGG1, RPS6K2 en ERCC2 zijn geassocieerd met het ontwikkelen van ernstige oesofagitis: patiënten met het risico-genotype hebben een 2,5 tot 7,6 keer hogere kans op deze bijwerking.
Abstract
Association between genetic variants and esophagitis in patients with NSCLC treated with first-line platinum based (radio)therapy: a prospective observational study
Background
Lung cancer is prevalent in the Netherlands, with nonsmall cell lung cancer (NSCLC) accounting for 70% of all patients. Treatment typically involves chemo-, radio-, and/or immunotherapy. Toxicity, such as acute esophagitis, is common and often requires adjustments in the treatment regimen.
Objective
The primary objective was to explore genetic risk factors for esophagitis in NSCLC patients undergoing platinum-based (radio)therapy. Secondary objectives included determining the incidence and severity of esophagitis and assessing whether patient characteristics and treatment regimens influence the risk of developing esophagitis.
Design and methods PGxLUNG is a multicenter prospective study and included 320 NSCLC patients (stage II-IV) treated with first-line platinum-based chemotherapy. Esophagitis was assessed regularly during follow-up using the Common Terminology Criteria for Adverse Events (CTCAE) v4.03. The association between 28 single nucleotide polymorphisms (SNPs), selected based on literature, and esophagitis was analysed by multivariate logistic regression.
Results
The incidence of severe esophagitis is higher in patients undergoing chemoradiotherapy (24.5%) compared to those who did not receive radiotherapy (0.6%). Additionally, severe esophagitis occurred 2.5 times more frequent in patients undergoing concurrent chemoradiotherapy compared to those receiving sequential chemoradiotherapy. Significant associations with severe esophagitis were found for OGG1 (rs1052133), RPS6KB2 (rs10274), and ERCC2 (rs13181). Patients with the GG genotype for OGG1 showed a 7.6-fold higher risk, the AA genotype for RPS6KB2 a 3.2-fold increase, and the TT genotype for ERCC2 a 2.5-fold higher risk. The numbers needed to genotype (NNG) were 45, 20, and 17, respectively.
Conclusion
Genetic variants in OGG1, RPS6KB2, and ERCC2 are associated with the risk of radiotherapy-induced esophagitis in NSCLC patients. Genotype-guided selection of a less burdensome radiotherapy regimen may be beneficial for patients with risk-associated genotypes.
Inleiding
Met jaarlijks ruim 14.000 nieuwe diagnoses in Nederland is longkanker één van de meest voorkomende kankersoorten. In ongeveer 70% van de gevallen betreft het niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) [1]. Behandelopties voor NSCLC zijn chirurgie en combinaties van chemo-, radio- en/of immuuntherapie. Deze behandelingen vertonen echter aanzienlijke variabiliteit in effectiviteit en toxiciteit [2-4].
Tot 25% van de patiënten met lokaal gevorderd NSCLC ontwikkelt oesofagitis tijdens behandeling met chemoradiotherapie [5]. Bestraling in het thoracale gebied leidt tot DNA-breuken in zowel maligne als benigne cellen, wat kan leiden tot oesofagitis [6]. Chemo- en immuuntherapie kunnen ontstekingen in het gastro-intestinale systeem veroorzaken: chemo-geïnduceerde toxiciteit hangt samen met upregulatie van pro-inflammatoire cascades, terwijl de toxiciteit van immuuntherapie meer auto-immuun gerelateerd lijkt [7-11].
Oesofagitis kan invaliderend zijn door slikproblemen en pijn, en complicaties als infecties of ondervoeding komen voor. Ernstige gevallen vereisen interventie om de genezing van de slokdarm te bevorderen. De te nemen interventies kunnen de behandeling negatief beïnvloeden. Preventie van oesofagitis is dan ook van groot belang [6, 11-13].
Eerdere studies hebben laten zien dat genetische varianten het optreden van straling-geïnduceerde oesofagitis kunnen beïnvloeden [14]. Over de invloed van genetische varianten op het ontwikkelen van oesofagitis bij chemotherapie, eventueel in combinatie met immuuntherapie, is veel minder bekend [14]. Dit onderzoek heeft als primair doel het valideren van genetische risicofactoren voor oesofagitis bij patiënten met NSCLC die eerstelijns platinahoudende chemo- en radiotherapie ondergaan. Secundaire doelen zijn het vaststellen van de incidentie en ernst van oesofagitis, en de invloed van patiënt- en behandelingskenmerken op het risico op oesofagitis.
Methoden
Studie-opzet en populatie
Deze studie is onderdeel van het prospectieve observationele PGxLUNG-onderzoek, waarvan de opzet elders is beschreven [15]. De studie includeerde 350 patiënten met NSCLC ouder dan 18 jaar, die een eerstelijnsbehandeling met platinahoudende chemotherapie ontvingen, al dan niet gecombineerd met radiotherapie. Patiënten werden geworven in zes Nederlandse ziekenhuizen tussen februari 2016 en augustus 2019, met een follow-up van een jaar.
Voor deze studie zijn alle patiënten van de PGxLUNG-studie geïncludeerd, met uitzondering van de niet-gegenotypeerde patiënten (n = 11), patiënten van niet-Europese afkomst (n = 17) en patiënten die vóór aanvang van de therapie waren overleden (n = 2). De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestond uit 320 patiënten.
Oesofagitis
De ernst van oesofagitis werd door de behandelend arts beoordeeld op basis van klachten en geclassificeerd volgens de Common Terminology Criteria for Adverse Events (CTCAE, versie 4.03 [16], tabel 1) vóór start van de behandeling (week 0), en op 3, 6, 9 weken en 3, 6, 12 maanden na de start van de behandeling. Een CTCAE-score van 2 of hoger werd geclassificeerd als ernstig: deze score vereist interventie in het behandelregime om de genezing van de slokdarm te bevorderen [6,11].
Selectie van genetische varianten en genotypering
Genetische varianten werden geselecteerd op basis van literatuuronderzoek in PubMed en Embase. Voor 52 single nucleotide polymorphisms (SNP’s) werd een statistisch significante associatie (P < 0,05) en het ontstaan van oesofagitis gevonden.
DNA werd geïsoleerd uit ethyleendiaminetetra-azijnzuur (EDTA)-bloed met behulp van de EZ1 DNA Blood 200 μl kit (Qiagen, Hilden, Duitsland) en geanalyseerd met de Infinium Global Screening Array-24 Kit (Illumina, San Diego, CA). De varianten zoals gevonden in de literatuur én met een test op de array, werden geselecteerd voor analyse. Uitzondering hierop waren de varianten in oncogenen (n = 3). In totaal werden 28 SNP’s geanalyseerd.
Data-analyse
De associatie tussen genetische varianten en oesofagitis werd geanalyseerd met uni- en multivariate logistische regressieanalyses en uitgedrukt als odds ratio (OR) met bijbehorende 95%-betrouwbaarheidsintervallen (BI). De associaties zijn getest in zowel een dominant als recessief model. In het dominante model bestond het referentiegenotype uit het homozygoot genotype van het referentieallel volgens de ALFA-database, referentiegenoom 37 [17]. In het recessieve model bestond de referentiegroep uit alle dragers van het referentieallel.
Co-varianten en/of effectmodificatoren in de multivariate analyse zijn geselecteerd op basis van statistische significantie (P < 0,10) in de univariate analyse. Gekeken is naar het effect van geslacht, leeftijd, NSCLC-stadiëring, histologie, Eastern Cooperative Oncology Group (ECOG)-score, roken, aantal cycli chemotherapie en het oesofageale stralingsvolume.
Voor correctie bij meervoudige tests werd de fout-positieve ontdekkingsratio (FDR) op 5% ingesteld volgens de Benjamini-Hochberg procedure. Het number needed to genotype (NNG) werd berekend om de genotyperingsefficiëntie voor oesofagitis te bepalen [18].
Resultaten
De meerderheid van de patiënten was gediagnosticeerd met stadium III (43,8%) of IV (44,4%) NSCLC (tabel 2). Van de 320 patiënten werd 55% (n = 177) behandeld met chemotherapie (soms gecombineerd met immuuntherapie) en 45% (n = 143) met chemoradiotherapie.
Bij patiënten zonder radiotherapie was dit 0,6%, zie figuur 1. Ernstige oesofagitis komt 2,5 keer vaker voor bij patiënten met concurrent chemoradiotherapie dan bij sequentiële chemoradiotherapie (37,9% versus 15,3%).
Voor de associatieanalyse zijn alleen de patiënten geselecteerd waarbij radiotherapie onderdeel was van de behandeling (n = 143). Er is gecorrigeerd voor de Charlson Comorbidity Index-score (CCI-score) en het type radiotherapie (sequentieel of concurrent). Er zijn drie SNP’s gevonden die significant geassocieerd zijn met het ontstaan van oesofagitis graad 2 of hoger (zie tabel 3). Patiënten met het GG-genotype (homozygoot alternatief allel) van OGG1 hadden een 7,6 keer verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige oesofagitis (95%-BI: 1,2-50,9). Het AA-genotype (homozygoot alternatief allel) van RPS6KB2 gaf een 3,2 keer verhoogd risico (95%-BI: 1,1-9,4) en het TT-genotype (homozygoot referentie allel) van ERCC2 een 2,5 keer verhoogd risico (95%-BI: 1,1-5,0) op het ontstaan van ernstige oesofagitis. Na correctie voor meervoudige tests waren de associaties niet meer statistisch significant. Voor OGG1, RPSK6B2 en ERCC2 zijn respectievelijk de volgende NNG gevonden: 45, 20 en 17.
Beschouwing
Ernstige oesofagitis komt vaak voor bij patiënten die behandeld worden met chemoradiotherapie. De incidentie is hoger bij patiënten die concurrent worden behandeld met chemo- en radiotherapie dan bij patiënten die een sequentiële behandeling krijgen.
SNP’s in OGG1 (rs1052133), RPS6KB2 (rs10274) en ERCC2 (rs13181) zijn geassocieerd met het ontstaan van ernstige oesofagitis. OGG1 codeert voor het enzym 8-oxoguanine DNA glycosylase en speelt een rol in het herstel van oxidatieve DNA-schade door geoxideerd guanine te herkennen en te verwijderen [19,20]. Expressie van het GG-genotype geeft een bijna achtvoudig verhoogd risico op het ontstaan van ernstige oesofagitis. Dit is een bevestiging van de eerder gepubliceerde bevindingen van Li et al. (OR = 2,3) [5]. SNP’s in OGG1 zijn gekoppeld aan verschillende ziektebeelden [21]. Gezien deze eerdere bevindingen is het duidelijk dat rs1052133 invloed heeft op de enzymactiviteit van 8-oxoguanine DNA glycosylase en daarmee op de blootstelling aan oxidatieve stress, het verstoren van cytokinenbalans en immuunreacties [19-23].
RPS6KB2, of ribosomaal eiwit S6 kinase B2, is betrokken bij de regulatie van celgroei, -proliferatie, en -overleving. Activering van dit enzym leidt tot eiwitsynthese en celproliferatie. Verandering in expressie van dit gen kan leiden tot overmatige eiwitsynthese, abnormale celgroei en vrijgifte van pro-inflammatoire cytokines [5,24,25]. Al deze processen kunnen triggers zijn voor ontstekingsreacties en daarmee oesofagitis. In het PGxLUNG-cohort is het AA-genotype geassocieerd met een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige oesofagitis (OR = 3,2). Dit staat in contrast met de bevindingen van de studie van Li et al. [5], waar het AA-genotype juist beschermende effecten had. Effecten van het genotype op de enzymactiviteit zijn tot op heden niet beschreven.
Excision Repair Cross-Complementation Group 2 (ERCC2,ook bekend als XPD) maakt deel uit van het nucleotide-excisieherstel (NER)-mechanisme van het DNA. Ruim 60% van de patiënten bezit ten minste één G-allel, waarbij dragerschap van dit allel geassocieerd is met een beschermend effect tegen ernstige oesofagitis. Rs13181 is de meest bestudeerde SNP in ERCC2. Hoewel de resultaten niet overal consistent zijn, komen onze resultaten overeen met die van Zhang et al. [14] (hazard ratio = 0,51). Genexpressie en enzymactiviteit testen laten tot nu toe geen eenduidig antwoord zien, mogelijk vanwege de complexe ERCC2/XPD-route [26,27].
Conclusie
Oesofagitis graad 2 of hoger komt zelden voor bij patiënten die worden behandeld met alleen platinahoudende chemotherapie (al dan niet in combinatie met immuuntherapie). Wanneer radiotherapie ook onderdeel is van de behandeling, ontwikkelt ongeveer een kwart van de patiënten ernstige oesofagitis. Ernstige oesofagitis komt vaker voor wanneer chemo- en radiotherapie concurrent worden gegeven.
Meer duidelijkheid over de gevolgen van de genetische varianten op genexpressie, enzymfunctie en/of moleculaire mechanisme bij patiënten met NSCLC die radiotherapie ondergaan, is nodig. Wanneer het onderliggende mechanisme voldoende plausibel is bevestigd, kan genotypering worden overwogen als onderdeel van de dagelijkse klinische praktijk. Hiermee kan in de toekomst een minder belastend radiotherapieregime worden overwogen op basis van het genotype van de patiënt.
Verantwoording
Geen belangenverstrengeling gemeld.
Literatuur
1. Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Cijfers over longkanker, . Utrecht: Integraal Kankercentrum Nederland; geüpdatet 2023 [geraadpleegd 2024 jan 19].
https://iknl.nl/kankersoorten/longkanker/registratie/incidentie
2. Postmus PE, Kerr KM, Oudkerk M, et al. Early and locally advanced non-small-cell lung cancer (NSCLC): ESMO clinical practice guidelines for diagnosis, treatment and follow-up. Ann Oncol. 2017 Jul 1;28(suppl_4):iv1-iv21.
3. Artal Cortés Á, Calera Urquizu L, Hernando Cubero J. Adjuvant chemotherapy in non-small cell lung cancer: State-of-the-art. Transl Lung Cancer Res. 2015 Apr;4(2):191–197.
4. Planchard D, Popat S, Kerr K, et al. Metastatic non-small cell lung cancer: ESMO clinical practice guidelines for diagnosis, treatment and follow-up. Ann Oncol. 2018 Oct 1;29(Suppl 4):iv192-iv237.
5. Li R, Pu X, Chang JY, et al. MiRNA-related genetic variations associated with radiotherapy-induced toxicities in patients with locally advanced Non–Small cell lung cancer. PLoS One. 2016 Mar 18;11(3):e0150467.
6. Bar-Ad V, Ohri N, Werner-Wasik M. Esophagitis, treatment-related toxicity in non-small cell lung cancer. Rev Recent Clin Trials. 2012 Feb;7(1):31–35.
7. Pulito C, Cristaudo A, Porta CL, et al. Oral mucositis: the hidden side of cancer therapy. J Exp Clin Cancer Res. 2020 Oct 7;39(1):210.
8. Boike J, Dejulio T. Severe esophagitis and gastritis from nivolumab therapy. ACG Case Rep J. 2017 Apr 12;4:e57.
9. Acero Brand FZ, Suter N, Adam J, et al. Severe immune mucositis and esophagitis in metastatic squamous carcinoma of the larynx associated with pembrolizumab. J Immunother Cancer. 2018 Mar 16;6(1):22.
10. Yoon SY, Han JJ, Baek SK, Kim HJ, Maeng CH. Pembrolizumab-induced severe oral mucositis in a patient with squamous cell carcinoma of the lung: A case study. Lung Cancer. 2020 Sep;147:21–25.
11. Milazzo-Kiedaisch CA, Itano J, Dutta PR. The novel role of gabapentin in managing mucositis pain in patients undergoing radiation therapy to the head and neck. Clin J Oncol Nurs. 2016 Dec 1;20(6):623–628.
12. Raman S, Giuliani M. Radiation therapy-related toxicity: Esophagus. In: Jeremić B, ed. Advances in radiation oncology in lung cancer. 3e ed. Springer, Cham; 2023:955–967.
13. Pu X, Wang L, Chang JY, et al. Inflammation-related genetic variants predict toxicity following definitive radiotherapy for lung cancer. Clin Pharmacol Ther. 2014 No;96(5):609–615.
14. Zhang L, Yang M, Bi N, et al. Association of TGF-β1 and XPD polymorphisms with severe acute radiation-induced esophageal toxicity in locally advanced lung cancer patients treated with radiotherapy. Radiother Oncol. 2010 Oct;97(1):19–25.
15. de Jong C, Herder GJM, Deneer VHM. Genetic variants as predictors of toxicity and response in patients with non-small cell lung cancer undergoing first-line platinum-based chemotherapy: Design of the multicenter PGxLUNG study. Thorac Cancer. 2020 Dec;11(12):3634–3640.
16. National Cancer Institute. Common Terminology Criteria for Adverse Events (CTCAE); v4.03. 2010 Jun 14.
17. National Library of Medicine. Allele frequency aggregator (ALFA) dataset.
https://ncbiinsights.ncbi.nlm.nih.gov/2020/03/26/alfa/
18. Tonk ECM, Gurwitz D, Maitland-Van Der Zee A-, Janssens ACJW. Assessment of pharmacogenetic tests: Presenting measures of clinical validity and potential population impact in association studies. Pharmacogenomics J. 2017 Jul;17(4):386–392.
19. Maurice NM, Vidal JE, Hart C, Sadikot RT. Regulation of the lung epithelial inflammatory response to streptococcus pneumoniae by the DNA repair enzyme, 8-oxoguanine DNA glycosylase (OGG1). Am J Respir Crit Care Med. 2023;207(1).
20. Vlahopoulos S, Adamaki M, Khoury N, Zoumpourlis V, Boldogh I. Roles of DNA repair enzyme OGG1 in innate immunity and its significance for lung cancer. Pharmacol Ther. 2019 Feb;194:59–72.
21. Alomair A, Alamri A, Shaik J, Aljafari S, Abdullah MBA, Alanazi M. Association between polymorphisms of the DNA repair genes RAD51 and OGG1 and risk of cardiovascular disease. Mol Med Rep. 2024 Mar;29(3):53.
22. Hahm JY, Park J, Jang E-, Chi SW. 8-oxoguanine: From oxidative damage to epigenetic and epitranscriptional modification. Exp Mol Med. 2022 Oct;54(10):1626–1642.
23. Li Z, Guan W, Li MX, et al. Genetic polymorphism of DNA base-excision repair genes (APE1, OGG1 and XRCC1) and their correlation with risk of lung cancer in a Chinese population. Arch Med Res. 2011 Apr;42(3):226–234.
24. Slattery ML, Lundgreen A, Herrick JS, Wolff RK. Genetic variation in RPS6KA1, RPS6KA2, RPS6KB1, RPS6KB2, and PDK1 and risk of colon or rectal cancer. Mutat Res. 2011 Jan 10;706(1-2):13–20.
25. Ma Q, Yang Y, Chen S, Cheng H, Gong P, Hao J. Ribosomal protein S6 kinase 2 (RPS6KB2) is a potential immunotherapeutic target for cancer that upregulates proinflammatory cytokines. Mol Biol Rep. 2024 Jan 28;51(1):229.
26. Xiao S, Cui S, Lu X, et al. The ERCC2/XPD Lys751Gln polymorphism affects DNA repair of benzo[a]pyrene induced damage, tested in an in vitro model. Toxicol Vitro. 2016;34:300–308.
27. Krupa R, Czarny P, Wigner P, et al. The relationship between single-nucleotide polymorphisms, the expression of DNA damage response genes, and hepatocellular carcinoma in a polish population. DNA Cell Biol. 2017 Aug;36(8):693–708.
Referentie
Citeer als: Ambrosio L, Kamerling C, de Jong DC, Herder GJM, Egberts ACG, Deneer VHM. Associatie tussen genetische varianten en oesofagitis bij NSCLC-patiënten behandeld met platinahoudend chemotherapie en radiotherapie: een prospectieve observationele studie. Nederlands Platform voor Farmaceutisch Onderzoek. 2025;10:a1800.
DOI
https://www.knmp.nl/resolveuid/dac4022ca9e645a4ac285f4ed3f97d01Open access

Reactie toevoegen